In het kort:
Versterkers met buizen worden door nogal wat mensen als "beter" ervaren, alhoewel daar weinig steekhoudende technische argumenten voor zijn; in tegendeel, er zijn veel technische argumenten aan te voeren die buizenversterkers in het nadeel plaatsen. Ik noem hier de technische plussen en minnen.
Verwante onderwerpen:
Kan HiFi beter of gemakkelijker bereikt worden met buizen dan met transistoren?
Over het slechte transistor geluid
Buizenversterkers vertonen een ander soort vervorming
Buizenversterkers vertonen minder overneem vervorming
De laatste jaren worden er her en der
versterkers aangeprezen die gebaseerd zijn op de verouderde
elektronen-buis
technologie uit de jaren tot ca. 970. Meestal worden
uitermate dure en luxueus
uitgevoerde apparaten aangeboden. Veel chroom, de buizen
goed zichtbaar, kortom,
veel uiterlijk vertoon dat luidkeels
roept: "Kijk.eens.....HIER STAAT
EEN BUIZENVERSTERKER".
Er zijn ook diverse zelfbouw ontwerpen op de markt. Deze
systemen worden
aangeprezen met termen als het
"warme/karakteristieke/specifieke
buizengeluid" of simpelweg als "het ultieme" op het gebied
van
geluidsweergave.
Ook het elektronica tijdschrift Elektuur is al geruime tijd
bezig met een serie
buizen ontwerpen. Men is daar weliswaar terughoudend met
klankmatige claims,
maar een duidelijk kritische stellingname heb ik er nog niet
echt gezien.
Even terug naar de definitie van HiFi: Geen enkele component
in de keten mag een
"warme", "karakteristieke" dan wel "specifieke"
klank aan het geluid geven. Het enige wat telt is een zo
goed mogelijke
benadering van het orginele klankbeeld.
Op deze website staat ook een algemeen hoofdstuk over versterkers
Enne.... Het kan best wel leuk of leerzaam zijn om als (elektronica) hobbyist eens iets met buizen te knutselen. Er zijn per slot van rekening ook mensen die 17e eeuwse schepen (na)bouwen met materialen en gereedschappen uit die tijd. Maar die beweren niet dat hun schepen categorisch veel beter varen dan die van nu.
Kan HiFi beter of gemakkelijker bereikt worden met buizen dan met transistoren?
Het antwoord is volmondig: Neen.
Er is geen enkele reden dat een buizen versterker
het HiFi ideaal beter
of gemakkelijker benadert dan een transistor versterker. Met
de ouderwetse
buizentechnologie kan best wel een goede versterker gebouwd
worden. Maar in
vergelijking met een transistor versterker van dezelfde
kwaliteit is de buizen
versterker:
-
Aanzienlijk duurder (de verouderde onderdelen zijn nu erg duur)
-
Beperkt qua vermogen. (buizen versterkers komen zelden boven enkele 10-tallen watts uit, en de veel geprezen "single ended" meestal niet boven 5 Watt. Dat is voor het midden en hoog vaak wel voldoende als je niet te hard speelt, maar voor het laag vaak onvoldoende)
-
Groter, en vereist een ruime opstelling i.v.m. de vereiste koeling
-
De luidspreker transformator is en blijft een probleemgeval bij eindversterkers
-
Buizen versterkers geven meestal een slechte demping aan de luidspreker(s). Dat komt vooral de basweergave niet ten goede
-
Gevoelig voor veroudering (de eigenschappen van buizen gaan in de loop der tijd achteruit)
-
Energetisch onvoordelig (gebruikt veel meer energie)
-
Slechter qua ruiseigenschappen (bij gevoelige voorversterkers)
-
Behept met microfonie (bij gevoelige voorversterkers leidt het aanraken van de versterker tot bijgeluiden)
-
De hoge spanningen maken het gevaarlijker voor de zelfbouwer/ster
Kijk ook naar de essentiele specificaties. Dit zijn de enige getallen die de geluidskwaliteit van een versterker bepalen.
Veel van mijn generatie genoten (ik
ben van 1947) hebben een herinnering aan de gezelligheid bij
die zo
"warm" klinkende radio / pick-up van de jaren ver terug. Dat
"warme" geluid kwam vooral door de slechte luidsprekers en
luidspreker
behuizingen van die tijd (de dome tweeter bestond nog niet),
de slechte hoge
tonen weergave van de middengolf radio en het radiomeubel
met z’n boemerige
lage tonen (zie
luidspreker
behuizingen / gevouwen baffle), veelal nog verstopt
achter dempende
leunstoelen in propvolle kleine woonkamers.
Als je dat nostalgische gevoel terug wilt, prima, en richt
ergens in je huis een
50-er jaren kamer in met zulke spullen en zwijmelen maar...
Ga echter niet de gebrekkigheid van de technologie van toen
propageren als het
summum voor nu.
En het is natuurlijk helemaal kolder om een "warm" geluid te
associeren met de thermisch verhitte kathode van elektronen
buizen. De term
"warm" wordt bij gebrek aan een beter woord nog wel eens
gebruikt voor
een soort geluid met voldoende laag en geen scherp hoog. Dat
heeft niets te
maken met iets wat je in graden Celcius kunt meten.
Over het "Slechte" transistorgeluid
De eerste verschijning van transistoren in de geluidsweergave was ongetwijfeld de "transistor radio" aan het einde van de jaren vijftig. De transistor maakte het met z’n kleine afmetingen en geringe stroomverbruik voor het eerst mogelijk om goed draagbare radio’s te bouwen. Door het beperkte vermogen van de toenmalige transistoren en de kleine (plastic) kastjes was het geluid verre van HiFi. Ook de eerste huiskamer versterkers met transistoren hadden nogal wat beperkingen, zoals te weinig vermogen, waardoor er bij een beetje volume al oversturing optrad, met veel akelige vervorming.
Omstreeks die zelfde tijd werd ook de
FM-radio geintroduceerd, waardoor de middengolf luisteraars
geconfronteerd
werden met echte hoge tonen en daar vaak heel erg van
schrokken. Bovendien
hadden die eerste FM ontvangers geen, of een matig werkende
automatische
afstemming. Een FM ontvanger die "naast de zender" afgestemd
is geeft
een schor geluid met scherpe slissende S-en en andere
duidelijk hoorbare
tekortkomingen.
Veel van deze spullen kwamen uit Japan, en dat was in die
tijd synoniem met
"goedkoop en van slechte kwaliteit". In de latere decennia
is
zowel het goedkope als de slechte kwaliteit van Japanse
producten
drastisch veranderd.
Uit die eerste tijd van transistor producten stamt
waarschijnlijk de slechte
naam. Het dient duidelijk te zijn dat dat tegenwoordig
geheel ten goede gekeerd
is.
Bijv. bij gitaar versterkers en
andere elektronische instumenten (Hammond orgel, Onde
Martinau, Theremin etc.)
maken bepaalde speciale (vervormings) eigenschappen van de
versterker en
luidspreker (behuizing) een wezenlijk deel uit van de
geproduceerde klank. Hier
is geen enkel bezwaar tegen, maar zulke apparatuur is niet
geschikt en niet
bedoeld voor het hifi weergeven van muziek in het algemeen.
Een Hammond-orgel met een Leslie box kan een fantastisch
mooi geluid maken, maar
een Beethoven symfonie is over zo’n systeem niet om aan te
horen. Ook het
omgekeerde geldt: als je die Hammond direct aansluit op een
zeer goede HiFi
installatie is het geluid ook niet echt fraai.
Het enige aspect dat hier voor buizen (eind) versterkers
pleit is de
omstandigheid dat die -bij een geschikt ontwerp- bij oversturing
een wat
mildere vervorming produceren. Transistor versterkers hebben
meestal de
eigenschap om bij een flink vermogen nog weinig vervorming
te produceren, maar
bij iets meer vermogen opeens erg veel en erg onaangenaam
klinkende vervorming
te leveren.
Voor een Hifi versterker geldt echter dat je die NOOIT mag oversturen, want IEDERE oversturings vervorming is onacceptabel.
Eindversterkers
(versterkers
die het vermogen voor de luidsprekers
leveren)
HET probleem hier is
de uitgangstransformator, ook
wel de luidsprekertrafo genoemd (Zie noot 1).
Bij buizenversterkers moet er zo goed als altijd een
transformator gebruikt worden
om de relatief hoge uitgangs impedantie van eindbuizen aan te
passen aan de lage
impedantie van de luidsprekers. (Zie noot 2 en 3)
Audio frequenties bestrijken een frequentie gebied van 20 Hz
to 20.000 Hz. In
verband met de tegenkoppeling die in HiFi versterkers nodig is
om vervorming te
beperken moet de uitgangstrafo goede (fase) eigenschappen
hebben die zowel naar
het laag als naar het hoog minstens tien en liefst honderd
keer zo ver gaan, dus
van 0.2 Hz tot 2 MHz.
Voor de lage frequenties is een grote zelfinductie nodig,
oftewel veel primaire
windingen. Voor hoge frequenties willen we geringe parasitaire
capaciteiten,
omdat die de HF-stabiliteit van de versterker in gevaar
brengen. Deze eisen aan
de transformator zijn nogal tegenstrijdig, en de praktijk is
dat er slechts een
matige tegenkoppeling gebruikt kan worden, met als gevolg dat
de vervorming niet
extreem laag gemaakt kan worden.
Hoewel moderne (ringkern) trafo's in vrijwel alle opzichten
beter presteren dan
de E-kern trafo's uit de 60-er jaren blijft de uitgangstrafo
een dure en
problematische component.
In een transistor versterker wordt geen uitgangstrafo
gebruikt, daar is de
luidspreker direct aan de uitgangstransistoren gekoppeld. Er
kan daardoor
sterkere tegenkoppeling gebruikt worden met een evenredig
lagere vervorming en
betere demping van de
luidspreker(s).
Noot 1: Op zich
is er niet zo'n probleem met transformatoren in de audio
keten; kleine trafotjes
werden en worden veelvuldig gebruikt in de microfoon-keten,
ook bij opnames van
zeer hoge kwaliteit, en ook bij elektrostatische luidsprekers
-die als
kwalitatief hoogstaand bekend zijn- komen we bijna altijd een
trafo tegen. De
moeilijkheden komen als er tegenkoppeling "over de trafo"
plaats
vindt. Er is mede om deze reden een school ontstaan die
tegenkoppeling als
zodanig afwijst. Dat is natuurlijk het paard achter de wagen
spannen; het
probleem is niet de tegenkoppeling, maar de transformator
met z'n fase
verschuivingen in een tegengekoppeld systeem.
Noot 2: Midden
60-er jaren is er door Philips een poging gedaan om een buizen
versterker direct
te koppelen aan de luidspreker. Er is daarvoor een speciale
eindbuis
ontwikkeld, EL86 die in een speciale schakeling samen
met een EL84 een
uitgangsimpedantie leverde van ongeveer 1 KOhm. Daarnaast had
Philips enkele
types dubbelconus luidspreker met een impedantie van 800 Ohm
op de markt
gebracht. Met deze combinatie is o.m. een serie "Plano"
radio's
uitgerust, een beetje brede, lage kast, FM-stereo, met de
luidsprekers aan de
beide zijkanten. De 800 Ohm techniek is niet gebleven. De
buizen werden
vervangen door transistoren en daarmee verdween de wens voor
hoogohmige
luidsprekers.
Noot 3: Er
bestaan eindversterker schakelingen die een 8- of 16 Ohm
luidspreker kunnen
aansturen zonder een uitgangstransformator te gebruiken. Dit
zijn de z.g. OTL
schakelingen van "Output TransformerLess". In zulke
schakelingen wordt
een flink aaantal buizen parallel geschakeld om voldoende
stroom aan de
luidspreker te kunnen leveren. Dat betekent nog meer dure
buizen. Een bijkomend
nadeel is dat zulke schakelingen lastig symmetrisch te maken
zijn, zoals de
diverse balans schakelingen. Die symmetrie is gewenst om de
doorgaans
belangrijkste 2e harmonische vervorming te onderdrukken.
Bij transistoren hebben we complementaire versies, alles
hetzelfde, alleen de
spanningen en stromen zijn omgekeerd. Bij buizen bestaan zulke
complementaire versies niet.
Noot 4: In verband met (buizen) versterkers laait er vaak discussie op over even- en oneven harmonischen. Buizen zouden juist de ene vorm produceren en transistoren de andere en de een zou lelijk klinken en de ander mooi, of net andersom....
Deze beweringen zijn op z'n zachtst gezegd onzorgvuldig. Zowel buizen als transistoren produceren even en oneven harmonischen en het hangt van de schakeling af welke er vooral optreden. Symmetrische schakelingen onderdrukken vooral de even harmonischen waarvan de tweede meestal de sterkste is. Bij buizen kom je dan bij de balansversterker terecht, terwijl transistor versterkers bijna altijd in hoge mate symmetrisch = complementair gebouwd worden.
Over de lelijkheid van de diverse harmonischen heb ik iets in het hoofdstuk over vervoming geschreven.
De dicussies over harmonischen gaan ook voorbij aan een veel belangrijker aspect, nl. dat harmonischen productie altijd gepaard gaat met intermodulatie vervorming, het ontstaan van som-en verschil frequenties. Dat is altijd veel erger, want zulke frequenties passen bijna nooit bij het spectrum aan boventonen van de muziekinstrumenten, ze klinken vals.
Buizenversterkers vertonen een andere soort vervorming
Er wordt nog wel eens het argument gebruikt dat een buizenversterker bij oversturing minder snel onaangenaam klinkende vervorming produceert. Op zich is dat niet geheel bezijden de waarheid, maar....
-
Bij Hifi mag er sowieso geen oversturing optreden, dan is je versterker te klein of je speelt te hard.
-
Buizen eind-versterkers met een flinke tegenkoppeling (en die is nodig voor een lage vervorming) vertonen dit effect vrijwel net zo.
-
Buizen eind-versterkers hebben meestal een geringer maximaal vermogen dan gangbare transistor versterkers, dus een transistor versterker is hier in het voordeel, want die wordt veel minder gauw overstuurd.
-
Als je dat wilt kunnen zulke eigenschappen ook in een transistor ontwerp gerealiseerd worden.
-
Zie ook noot 4 hierboven
Buizenversterkers vertonen minder overneem vervorming (cross-over distortion)
Bij veel buizen eindversterkers is de overneem vervorming geringer dan bij sommige transistor versterkers.
Dit is 1 van de weinige valide argumenten die vóór buizenversterkers pleiten, zij het dat een zo goed als afwezige overneem vervorming ook met transistor versterkers goed gerealiseerd kan worden. Je moet er wel expliciet en mogelijk wat meer aandacht aan besteden.
Een regelversterker in
buizentechnologie is simpelweg onnodig duur, groot, en
energieverslindend.
Kortom, mogelijk net zo goed, maar wel veel geld weggegooid.
In de afgelopen jaren zijn er geintegreerde circuits
speciaal voor audio
toepassingen op de markt gekomen met extreem lage
vervormings cijfers, zelfs bij
geringe tegenkoppeling. De kosten hiervan zijn aanzienlijk
lager dan die van
buizen.
Ik doel op voorversterkers voor
microfoons en (vinyl) platenspelers e.d.
Het gebruik van elektronenbuizen heeft hier slechts nadelen.
De
ruis-eigenschappen van elektronenbuizen zijn altijd slechter
dan die van goed
gekozen transistoren. Buizen vertonen meestal microfonie,
d.w.z. dat aanraken
van de voorversterker een bijgeluid oplevert.
In de afgelopen jaren zijn er geintegreerde circuits
speciaal voor audio
toepassingen op de markt gekomen met extreem lage ruis en
extreem lage
vervorming. De kosten hiervan zijn aanzienlijk lager dan die
van buizen.
Het is merkwaardig dat er op dit
gebied geen enkel aanbod van buizen apparatuur is. Zou het
hier met buizen
misschien ECHT niet beter gaan dan met transistoren? -;)
CD-spelers ;-)
Een CD-speler die geheel gebaseerd is op buizen technologie zou een hoeveelheid manshoge kasten innemen die met enige moeite in een standaard klaslokaal kunnen. Het aangrenzende klaslokaal is dan nodig om de koelings apparatuur op te bergen en de transformator die nodig is om de installatie aan te sluiten op het hoogspanningsnet. (Wegens het benodigd vermogen kan zo'n Cd-speler niet op het gewone lichtnet aangesloten worden)
Nog wat over en in verband met de uitgangs transformatoren.
In bijna alle eindversterkers met buizen vind je een uitgangstransformator, ook wel luidsprekertrafo genoemd. Deze trafo is verantwoordelijk voor een flink aantal problemen die met buizenversterkers samenhangen.
-
De zelfinductie van de trafo staat parallel aan de luidspreker en vormt met de uitgangs-impedantie van de buis(buizen) een hoog-doorlaat filter. Bij lage frequenties vormt die zelfinductie een kortsluiting van de luidspreker. Dat is op zich niet zo erg, als je de zelfinductie voldoende groot kiest, zodat die kortsluiting pas optreedt bij frequenties die zo laag zijn dat ze in het audio spectrum (de muziek) niet meer voorkomen.
-
Als het bij het voorgaande bleef zou het niet zo erg zijn, maar die zelfinductie is afhankelijk van de signaalsterkte. De µ-r van het ijzer is sterk afhankelijk van de magnetisatie en dat veroorzaakt dat de zelfinductie aanzienlijke vermindert bij de laagste signaalsterkten.
-
Bij buizenversterkers geldt sterk de eis dat de luidspreker impedantie via de transformatie verhouding van de uitgangstrafo aangepast moet worden op de uitgangs impedantie van de buis/buizen. Dat is ten eerste belangrijk om het maximale vermogen uit de versterker te krijgen, maar ook om de buizen zo te gbruiken dat er zo weinig mogelijk vervorming optreedt. Tegen deze eisen wordt frequent gezondigd. Men doet maar wat met de optimale aanpassing, = wikkelverhouding van de trafo.
Daarenboven vertonen luidsprekerkasten bijna altijd een sterk met de frequentie variërende impedantie, zodat het hele concept van optimale belasting ter minimalisering van de vervorming om zeep geholpen wordt. Zie luidsprekerwisselfilters. -
Zowel aan de laagfrequente- als aan de hoogfrequente kant vormt de uitgangstrafo een element met fasedraaiing. Aan de laagfrequente kant gaat het meestal redelijk gedefinieerd, maar aan de hoogfrequente kant spelen ook parasitaire capaciteiten een flinke rol, waardoor er vaak lastig te voorspellen fasedraaiingen en resonanties optreden. Dit maakt het toepassen van een stevige tegenkoppeling erg moeilijk, en daarmee zijn in het verleden dan ook flink wat blunders gemaakt. Dat heeft het concept van tegenkoppeling in heel wat hifi- kringen in een kwaad daglicht gesteld. ONTERECHT, want het probleem was niet het beginsel van tegenkoppeling, maar de complicaties die de transformator eigenschappen daarbij veroorzaken en het feit dat men daar niet goed mee omging..
Dag Jan,
Er loopt wat rond in hifi-land... De hype rond high-end heeft inderdaad bij heel wat mensen niet meer te maken met het beluisteren (en genieten van) muziek maar wel met het gedweep met allerlei getallen (en niet in het minst met hoeveel alles dan gekost heeft). Gebruikers van lampenbakken worden veel sneller dan die die voor torren kiezen, opgezadeld met het 'negatieve' high-end-label. Spijtig genoeg is dit vaak ten onrechte.
Je raadt het al zelf heb ik ook iets met buizen. Niet dat ik een van die jongens ben die bij hoog en bij laag beweert dat dit de enige echte ultieme sound zou zijn, verre van. De liefde voor buizenbakken komt dan ook niet van de cijfertjes die er mee te halen zijn maar wel van andere argumenten. Als kind had ik maar heel weinig zakgeld ter beschikking. Omdat elektronica me aantrok, was ik vaak aangewezen op recyclage. Menig tv- en radiotoestel is door mijn handen gegaan en jawel dat waren toen volop buizenbakken.....
Verder kan je doorgaans niet ontkennen dat de schema's, zelfs van klassetoestellen, vaak toch een stuk eenvoudiger blijven dan die met torren. Waarom aandraven met moeilijker schema's als een meer dan acceptabel geluid kan met eenvoudige? De opbouw van die toestellen is makkelijker (chassis ipv print, grotere onderdelen, ...) en ook het vervangen van een defecte component kan sneller (zeker voor dikkere vingers...).
De aanschaf van een buizenbak is een behoorlijk stuk duurder dan een vergelijkbaar toestel met torren. Maar een zelfbouwer heeft daar veel minder last van (niet de componenten maar vooral de arbeidstijd zorgt voor de exuberante prijzen). Het leuke aan de hype rond high-end is dat er weer volop kwalitatief goede buizen en hoogspanningscondensatoren worden gemaakt en daar kan een zelfbouwer natuurlijk zijn voordeel mee doen.
Heel wat sites over high-end lopen over van allerlei tips die zouden leiden naar een betere klank. Je kan moeilijk anders dan toegeven dat een aantal spelregels effectief waar zijn, maar die zijn eigenlijk ook geldig voor een opbouw met torren (aardlusen vermijden, goed soldeerwerk afleveren, kwalitatief goede componenten kiezen ipv dumpgerief, ...). Maar je hebt gelijk er zijn grenzen. Laat me bv. eerlijk wezen het verschil tussen koper en zilver is niet aan mijn oren besteed (bij wie wel eigenlijk?) m.a.w. koperdraden zijn zeker ok.
Natuurlijk weet je ook best waarmee je speelt want het spanningsniveau ligt op zijn zachtst gezegd een 'gevaarlijk' stukje hoger. Ik geef dus grif toe: het is een stuk nostalgie dat meespeelt veel meer dan de cijfertjes.
Ik moet overigens bekennen dat ik torrengeluid best kan smaken want je geeft het ook aan op jouw site: het blijft uiteindelijk de muziek waar het om moet gaan. Laat duidelijk wezen: niet elke buizenfan flipt. Werken met buizen of torren zou uiteindelijk voor iedereen hetzelfde doel moeten hebben: muziek weergeven op een correcte en op een aangename wijze (maar dit laatste is uiteraard subjectief).
Overigens stel je terecht dat de aandacht vooral moet uitgaan naar de zwakste schakel van de audioketen. Dit is nog steeds die die elektrische energie omzet naar geluid, de luidspreker dus. Misschien is er wel ergens een plaatsje op jouw site om toch even duidelijk te maken dat niet elke buizenliefhebber per definitie een flippende high-ender is!
met vriendelijke groet,
Wim
Bedankt Wim, ik ben het bijna geheel met je eens.
Maaruhh, een goede uitgangstransformator kost tussen de € 200 en 300 (ik denk even aan Menno van der Veen). Voor een klein beetje meer heb je een 3-kanaals torrentrap met actief wisselfilter en voeding. (kijk bij Remo) en dan hoef je ook nauwelijks iets te solderen.....
Toch zou ik je
het volgende punt ter overweging willen aanreiken.
Zoals bekend heeft een radio-buis een ingangskarakteristiek
die het best is te beschrijven als Ia = aVg^(1,5) + b. Voor
een transistor versterker geldt: Ic = Io.e^(qV/kT).
Er is dus een duidelijk verschil in ingangskarakteritiek
tussen beide versterker elementen. Wanneer je deze
karakteristieken uitschrijft als een Fourier reeks, blijken
de
coëfficiënten van de harmonische bij de transistor
karakteristiek in het algemeen groter dan bij de buizen
karakteristieken. Hiermee is aangetoond dat een transistor
versterker principieel meer vervorming produceert dan een
buizen versterker.
Dit verhaal geldt voor een ‘kale’ versterkertrap, zonder
tegenkoppeling, die je in geen enkele versterker zo zult
aantreffen. Bij buizen-versterkers past men over het
algemeen
enige (lokale) tegenkoppeling toe m.b.v. de kathode
weerstand, en ook een klein beetje globale tegenkoppeling
van de uitgang naar de ingang, hoewel men met dit laatste
enigszins terughoudend is i.v.m. de fasedraaiingen in de
uitgangstransformator, zoals je terecht opmerkt.
Bij transistor
versterkers is de lokale terugkoppeling doorgaans veel
sterker m.b.v. de emitter weerstand en ook door directe
tegenkoppeling vanuit de collector naar de basis.
Door het ontbreken van ‘onberekenbare’, fasedraaiende
elementen (lees: uitgangstransformator) past men bij
transistor versterkers bovendien veel meer globale
tegenkoppeling
Voor discontinue en sprong-signalen, kunnen echter duidelijk
onderscheidbare responsies optreden tussen versterkers met
hoge, globale tegenkoppeling t.o.v. lage. Een signaal
Een versterker
die zijn goede eigenschappen vooral van de globale
tegenkoppeling moet hebben, is dan in het nadeel. Zo’n
versterker klink daardoor wat ‘ruwer’ (meer signaal in de
harmonische reeks) dan een versterker met minder sterke,
globale tegen koppeling. Dit verschil in responsie is in
blinde proeven herhaaldelijk vastgesteld rond de jaren ’80
bij ‘een gloeilampen fabriek’ en ook op het lab van de
(toenmalige) NOS, waarbij de proefpersonen eenduidig de
verschillen konden aanwijzen.
Doorgaans
hebben buizenversterkers deze mindere, globale
tegenkoppeling en klinken dan wat ‘gladder’ voor deze
specifieke signalen.
Dat is ook de reden waarom men bij de betere transistor
versterkers is teruggekomen van sterke, globale tegenkoppeling,
en liever de lokale tegenkoppeling wat sterker maakt. Voor een hoge dempingfactor wordt dan
teruggekoppeld over een zo klein mogelijk deel van de
eindtrap.
Verder zijn
alle opmerkingen t.a.v. buizen vs transistor versterkers als
in jouw web-site volkomen op hun plaats en heeft een
werkelijke liefhebber van goede audio weergave de buizen
versterker al lang achter zich gelaten.